Advies voor beginnende verzamelaars
Tientallen jaren lang heb ik alle mogelijke platen met klassieke muziek verzameld. Inmiddels is mijn collectie op orde. Graag stel ik via deze site de opgedane kennis en ervaring ter beschikking aan anderen, en dan met name aan beginnende verzamelaars van klassiek op vinyl.
Gedurende een periode van 25 jaar beleefde klassieke muziek op vinyl haar hoogtij. Dat zijn de 25 jaar gerekend van de introductie van de langspeelplaat in 1948 tot aan de oliecrisis van 1973. Als we speciaal naar opnames van klassieke muziek in stereo kijken, wordt de periode van hoogtij korter. In het LP-tijdperk begonnen de toonaangevende Britse maatschappijen Decca en EMI namelijk in 1954 met stereofonische opnames, gevolgd door Deutsche Grammophon in 1956 en Philips in 1957. Let op dat ik hier nadrukkelijk over opnames spreek; stereofonische platen werden door de grote Europese maatschappijen namelijk pas vanaf eind 1958 geleverd.
Gouden jaren van opnames in stereo: 1954-1964
De jaren van 1954 tot en met 1964 waren voor klassieke muziek de gouden jaren van de stereofonie. Daar zijn verschillende redenen voor aan te wijzen:
- klassieke muziek stond in ongekend hoog aanzien: het klassieke repertoire werd door de Europese elites en middenklassen genoten als welkome afleiding van de gruwelen en verdeeldheden van de tweede wereldoorlog, terwijl mannen en vrouwen uit de volksklassen het nadrukkelijk wilden leren waarderen;
- tijdens de Wederopbouw van de jaren '50 waren gages relatief laag, waardoor platenmaatschappijen het risico konden nemen om met vele verschillende uitvoerenden steeds opnieuw hetzelfde repertoire op te nemen, in afwachting van slechts enkele bestsellers onder de vele uitvoeringen;
- opnames werden gerealiseerd met buizenapparatuur, een beperkt aantal microfoons, en relatief eenvoudige mengpanelen;
- de meeste orkesten en ensembles beschikten nog over nationale of zelfs lokale tradities die zij graag lieten doorklinken;
- grote dirigenten en solisten werden over het algemeen vrij gelaten om in persoonlijke stijl te musiceren;
- een behoorlijk aantal van de meest begenadigde solisten en dirigenten van de 20e eeuw maakten hetzij op het toppunt, hetzij in de nazomer van hun loopbaan opnames in stereo.
Zilveren jaren van opnames in stereo: 1965-1972
De periode van 1965 tot en met 1972 was voor klassieke muziek een tijd van zeg maar 'zilvergerande' stereofonie. Ten opzichte van de gouden jaren was sprake van een zekere teruggang, want:
- in de opnametechniek nam het aantal microfoons alsook de complexiteit van de mengpanelen toe, wat het klankbeeld lang niet altijd ten goede kwam;
- een behoorlijk aantal van de meest begenadigde solisten en dirigenten van de 20e eeuw waren al in 1964 overleden of niet meer actief;
- jonge musici werden via de grammofoonplaat uitvoerig gepromoot nog voordat zij het toppunt van hun vorm hadden bereikt, met soms funeste gevolgen voor hun artistieke ontwikkeling;
- solisten, orkesten en ensembles begonnen langzaam maar zeker toe te groeien naar een algemeen aanvaarde, als het ware 'gelijkgeschakelde' uitvoeringspraktijk, daartoe aangespoord door een select gezelschap recensenten, managers en dirigenten.
Welbeschouwd kende de stereofonie voor klassiek van 1965 tot en met 1972 geen gouden, maar nog wel echt zilveren jaren. In deze periode kwam stereo namelijk binnen het bereik van de brede volksmassa, waardoor de markt voor stereo-opnames en -platen sterke nieuwe impulsen kreeg. Lp's die werden gefabriceerd gedurende de zilveren jaren van de stereofonie zijn voor verzamelaars bijzonder interessant, zo zal blijken.
Stereo-lp's gefabriceerd in de periode 1958-1964
Alle grote platenmaatschappijen begonnen met het maken van stereofonische opnamen ruim voordat zij stereo platen commercieel aan het publiek konden of wilden aanbieden. Pas in september 1958 brachten de meeste grote platenmaatschappijen hun eerste series met stereo-lp's op de markt, zowel in Europa als in de Verenigde Staten. Werd 'stereo' in de V.S., mede vanwege de hoge levensstandaard aldaar, vrijwel onmiddelijk door het brede publiek omarmd, in de meeste Europese landen bleef de nieuwe techniek tot midden jaren '60 een randverschijnsel. 'Stereo' was bij ons iets voor rijke mensen, die bereid en in staat waren om deze nieuwe techniek te omarmen. De platenproductie weerspiegelde dit: tot zeker 1964 werden in Europa van bijna alle opnames meer lp's in het oude monaurale dan in het nieuwe stereofonische formaat geperst. Door Europese platenmaatschappijen geproduceerde stereo-lp's uit de periode 1958-1964 zijn met andere woorden redelijk schaars, en daarom gewilde verzamelaarsobjecten.
Misverstand: 'Hoe ouder de persing, hoe beter de klank'
Opmerkelijk genoeg is onder de verzamelaars van klassieke muziek op vinyl de gedachte wijd verbreid, dat stereo-persingen uit de periode 1958-1964 het begerenswaardigst zouden zijn, niet alleen vanwege hun schaarste maar ook omdat ze per definitie beter zouden klinken dan alle latere persingen. Als argument voor de vermeende superioriteit van persingen uit de jaren 1958-1964 wordt meestal aangevoerd, dat tijdens deze periode de gehele productie (opname, mixage, en al het snij-, en perswerk) bij alle grote platenmaatschappijen met buizenapparatuur werd uitgevoerd. Inderdaad maakt het verschil of in de productieketen alleen met buizen of ook met transistoren werd gewerkt, maar dat verschil valt niet eenduidig uit in het voordeel van de 'zuivere buizenketen'. Werden transistoren gebruikt bij het snijden en persen van platen, dan verbeterde dit onder meer de weergave van lage tonen, wat een echt voordeel moet heten. Verder is het vreemd om aan te nemen dat alle maatschappijen het indertijd geheel nieuwe productieproces van stereo-platen direct tot in alle finesses onder de knie zouden hebben gekregen. Het is veel waarschijnlijker dat de productie van stereo-lp's in de loop der jaren stapsgewijs vooruit is gegaan. Wie eerlijk luistert naar verschillende persingen van dezelfde stereo-lp, zal vaak vaststellen dat de oudste persing niet het beste klinkt.
Laat je niet meeslepen!
Zoals zo vaak als het om verzamelen gaat, is relatieve schaarste ook bij stereo-lp's de belangrijkste prijsbepalende factor. Schaars zijn stereo-persingen uit de periode 1958-1964 zeker. Daarom wordt tot op de dag van vandaag door menige verzamelaar grof geld betaald om een stereo-lp uit deze productieperiode als 'trofee' in het platenkabinet te kunnen bijzetten. Een verstandig verzamelaar laat zich zo niet meeslepen, zou ik zeggen, maar schaft vertrouwend op zijn gehoor liever platen aan die zijn geproduceerd in de periode 1965-1972.
Stereo-lp's gefabriceerd in de periode 1965-1972
In de periode 1965-1972 schakelden platenluisteraars massaal over van mono naar stereo, gedwongen door de industrie, die na 1966 eensgezind en snel de productie van mono-lp's uitfaseerde. Waar voorheen alleen de rijken van de wonderen van stereofonie hadden kunnen genieten, gold voortaan als parool (zoals EMI dat enige tijd op haar binnenhoezen propageerde): 'stereo records are for everybody'. De introductie van transistoren en helium-gekoelde snijbeitels in de productieketen van stereo-lp's maakte in de periode 1965-1972 bovendien een sterk verbeterde weergave van hoge en lage tonen mogelijk, bij het persen van nieuwe zowel als oude opnames. Voor de verzamelaar biedt de productieperiode 1965-1972 dan ook het volgende positieve beeld:
- een schat aan heruitgaven van reeds in 1958-1964 uitgebrachte opnamen in sterk verbeterde persingen, soms uitgebracht onder originele catalogusnummers en met originele hoesontwerpen, soms met aangepast artwork overgezet naar budgetseries;
- een aantal belangrijke, in de jaren 1954-1957 gemaakte stereofonische opnames, in de productieperiode 1958-1964 als 'niet goed genoeg' onderdrukt, alsnog uitgebracht, vrijwel zonder uitzondering in budgetseries;
- snelle uitbreiding van de catalogi met vroege en vooral ook eigentijdse klassieke muziek: een voor de maatschappijen noodzakelijke ingreep om de toenemende verzadiging van de markt met het zogeheten 'standaardrepertoire' het hoofd te bieden;
- standaardisatie, bij iedere grote platenmaatschappij, van de eigen opname- en productietechnieken op het hoogst mogelijke niveau, gerealiseerd door stereo-technici van het eerste uur.
Stereo-lp's gefabriceerd in de periode 1973-1989
De na 1965 met veel inspanning gerealiseerde standaarden van opname en productie hielden maar relatief korte tijd stand. Na 1972 sneuvelden ze snel, bij vrijwel alle platenmaatschappijen. De stereo-technici van het eerste uur begonnen na '72 namelijk weg te vallen, en hun jongere collega's bezondigden zich al snel aan overdreven multi-miking en de introductie van door echte muziekliefhebbers (toen en nu) met het volste recht afgewezen 'quadrofone' en 'digitale' opname-technieken. Door de oliecrisis ging na 1972 bovendien de kwaliteit van het vinyl met sprongen achteruit. Platen geproduceerd tussen 1972 en 1990? Er zijn zeker nog wel enkele uitgaven te vinden die de moeite waard zijn, maar een verzamelaar doet er verstandig aan om ze in de regel te vermijden.
Stereo-lp's gefabriceerd na 2000
In 1989 stopten alle grote platenmaatschappijen de productie van lp's met klassieke muziek. Sinds de eeuwwisseling is vinyl terug van weggeweest, tot genoegen van velen, ook in de wereld van de klassieke muziek. Bestond de productie van klassiek op vinyl na de eeuwwisseling aanvankelijk vooral uit heruitgaven van in de jaren 1958-1972 uitgebrachte collectors items, al snel werden ook steeds meer eigentijdse artiesten op lp uitgebracht. Hierop zal ik niet ingaan. Van alle sinds het jaar 2000 geproduceerde lp's breng ik in mijn website alleen platen ter sprake die nooit eerder uitgebrachte opnamen uit de gouden jaren van de stereofonie bevatten, zoals bijvoorbeeld de befaamde Decca Ring uit 1955.
p